Overheid en digitalisering (1): hijgerige daadkracht

Eerste blog van een reeks

Na 35 jaar werken aan digitalisering in de publieke sector geniet ik tijdelijk van een sabbatical. Het grootste deel van mijn loopbaan (tot nu) werkte ik binnen de overheid aan digitalisering. Een volgens sommigen slechte combinatie. Van verschillende kanten komt daarom ook de roep om een Minister voor digitalisering. Met reden, wat mij betreft. Maar er zijn veel meer verbetermogelijkheden. Dit is de eerste blog in een reeks die daarover gaat. Startend daar waar beleid maken begint: in de politieke arena.

Waan van de dag

Wie de politiek een beetje volgt valt het al snel op. Krantenartikelen leiden tot talloze sets schriftelijke vragen, voor het vragenuurtje op dinsdag komen op basis van nieuwsberichten elke keer weer meer verzoeken dan er tijd is, debatten worden samengevat in promotiefilmpjes van enkele tientallen seconden en de inhoud lijdt onder de waan van de dag. In een recent interview met Diederik Samsom werd dit treffend beschreven:

Het verschil tussen Den Haag en Brussel is volgens Samsom dat tussen de waan van de dag en de rust van de maand.

'Als je in Den Haag ’s ochtends over een politieke bananenschil struikelde, was je de hele dag bezig om weer recht overeind te komen, onderweg links en rechts allerlei brandjes blussend en aan het eind van de dag dolblij dat je überhaupt het avondjournaal haalde. Dan had je verder weinig gedaan.'

Instrumentele daadkracht

Samsom beschrijft de invloed van de waan van de dag in Den Haag. Daar waar beleid wordt gemaakt en in het parlement wordt besproken .

Het maken van beleid begint idealiter bij het goede gesprek over beleidsdoelen en de eisen die we stellen aan de realisatie van die doelen. Een voorbeeld. Eén van de ambities van het huidige kabinet is niemand in de steek te laten bij digitalisering. Dat is met reden een ambitie, omdat je nooit klaar zult zijn. Zo ben ik op dit moment best digitaal vaardig, maar de kans is groot dat dit over 20 jaar veel minder is.

Het is ook een brede ambitie. Van aandacht voor digitale vaardigheid in het primair onderwijs en in het bedrijfsleven tot fysieke overheidsdienstverlening voor wie digitaal niet meekomt. Daarom zijn er ook allerlei mogelijke manieren om de beleidsdoelen te realiseren. Aan welke digitale kloof willen we, als de beschikbare middelen niet eindeloos zijn moet je immers keuzes maken, de meeste aandacht geven? Willen we de groep mensen die het niet zelf kan vooral bedienen via digitaal vaardige mensen in hun eigen netwerk of daarvoor ook overheidsloketten openhouden? Beleid maken vraagt om het maken van keuzes in schaarste waarbij de weging van principes en publieke waarden belangrijk is.

Eén van de gevolgen van de waan van de dag is of het niet "stoer" is om lang stil te staan bij dergelijke bredere beschouwingen. Politici en bestuurders worden als daadkrachtig gezien als ze direct ook vertellen hoe ze iets precies gaan realiseren en wanneer het af is. Een reflex die met enige regelmaat leidt tot complexe uitvoering en bijbehorende digitalisering.

Een voorbeeld daarvan is de in 2009 gedane toezegging om het werkadres van zorgverleners op te nemen in het BIG-register waarin alle zorgverleners te vinden zijn. Zo zou het voor mensen makkelijker zijn hun zorgverlener in het register op te zoeken. Er werd jaren aan gewerkt, maar het bleek een moeilijk haalbare toezegging. Daarover schreef de toenmalige minister van VWS in 2016, ik was toen CIO van dat ministerie, aan de Tweede Kamer:

Al bij de tweede evaluatie van de Wet BIG in 2007 werd aanbevolen om in het BIG-register het werkadres van beroepsbeoefenaren beter geregistreerd te krijgen en registratie te verplichten. Dit zou leiden tot meer transparantie voor patiënten. Implementatie van een dergelijke registratie bleek complex. Beroepsbeoefenaren werken vaak op verschillende locaties, wisselen van werk, werken tijdelijk ergens anders, vallen in voor een andere beroepsbeoefenaar of hebben, als ze online diensten verlenen, niet een fysiek werkadres waar ze cliënten te woord staan.

Om een complexe (ICT-)registratie te voorkomen en administratieve lasten te reduceren heb ik daarom in 2015 een alternatief geformuleerd, namelijk het verplicht stellen dat BIG-geregistreerden het BIG-nummer vermelden in uitingen als websites en facturen.

De complexiteit van vraagstukken als deze vraagt om goede analyses van mogelijkheden en onmogelijkheden in het toepassen van ICT. Het is daarom van belang om in gesprekken met partners in het veld en uw Kamer steeds tijd te blijven vragen voor het ontwikkelen van instrumenten bij de afgesproken doelen en om op voorstellen terug te komen als er haalbaardere alternatieven blijken te zijn.

Uitvoerbaarheid op de tweede plaats

Uitvoerbaarheid staat dus niet automatisch centraal in het gesprek over beleidsdoelen en hun realisatie. Een politicus die zegt nog geen uitspraken te kunnen doen over hoe en wanneer iets zal zijn gerealiseerd staat met een beetje pech direct als besluiteloos te boek. Een recent voorbeeld daarvan is de politieke wens om werkende Oekraïners eigen bijdragen te laten betalen.

Tijdens het debat daarover werd duidelijk dat de Tweede Kamer het voorstel steunt, mits het uitvoerbaar is. Ondanks die onzekere uitvoerbaarheid wil een deel van de Kamer toch dat het alvast bij wet verplicht wordt:

Veldkamp (NSC) wil de zekerheid dat de eigen bijdrage er komt. Daarom wil hij dat dit in de tijdelijke wet wordt vastgelegd. Volgens Ceder (ChristenUnie) en Koekkoek (Volt) moet eerst goed gekeken worden naar de uitvoerbaarheid van een dergelijke regeling.

Het amendement werd aangenomen zonder dat al duidelijk was of het uitvoerbaar was.

Twitter bericht dat amendement is aangenomen

Zo'n politieke wens leidt tot veel uitvoeringsgevolgen, met bijbehorende digitalisering. In de Staat van de Uitvoering 2022 is de oproep dan ook: "Betrek de uitvoering vanaf het allerprilste begin bij de beleidsvorming":

Door het dagelijkse contact met burgers en ondernemers weten uitvoerders heel veel van de praktijk, over de maatschappelijke problemen en de opgaven. Als politiek en departementen zich concentreren op de vraag wat zij willen bereiken, geef de uitvoering dan het voortouw in het gesprek over hoe die doelen in de praktijk gerealiseerd kunnen worden.

Om complexiteit te reduceren, vraagt het beleidsvormingsproces om een permanente dialoog van politiek en opdrachtgever met de uitvoering; met voldoende tijd, begrip en ruimte voor ieders rol en taak.

Daarnaast is een brede oriëntatie op het te voeren beleid nodig met als insteek om concurrerende beleidsopties op tafel te krijgen. Betrek burgers, ondernemers en de wetenschap, kijk naar goede internationale praktijken, breng de juridische consequenties in kaart (complexiteit van wetgeving, rechtsstatelijkheid), evenals de digitaliseringsmogelijkheden en -onmogelijkheden.

Weinig ruimte voor een brede beschouwing

Als lid van de Tweede Kamer, zeker bij kleinere fracties, is het bijna ondoenlijk om de stroom aan informatie vanuit de departementen tot je te nemen en te doorzien. Met weinig eigen medewerkers en beperkte spreektijd in debatten is focus nodig. Voor een brede beschouwing over zoiets als digitalisering is daarom meestal weinig ruimte. Veel aandacht gaat uit naar incidenten die zich voordoen. Dat het wel mogelijk is liet Henri Bontenbal (CDA) zien in een Debat op hoofdlijnen over digitale zaken op 30 juni 2022. De inleiding die hij uitsprak voorafgaand aan het stellen van vragen staat me nog bij:

Voorzitter. Digitale technologieën gaan een belangrijke bijdrage leveren aan het oplossen van de grote maatschappelijke vraagstukken van de komende decennia. Dat is het voeden van 10 miljard monden, het tegengaan van klimaatverandering, het bieden van kwalitatieve zorg in een vergrijzende samenleving, precisielandbouw, duurzame energievoorziening, toegankelijke zorg. Digitalisering is hierin onmisbaar. Maar we zien ook de schaduwzijde van digitale technologieën. De Amerikaanse sociaal psycholoog Jonathan Haidt schreef een paar weken geleden een deprimerend artikel over de rol van sociale media in de samenleving. Een gezonde democratie wordt gestut door drie belangrijke pijlers, schrijft hij: het sociaal kapitaal in de samenleving, sterke instituties en een gedeeld verhaal. Sociale media hebben alle drie ondermijnd, is zijn sombere analyse.

Voorzitter. We kunnen op drie manieren kijken naar digitale technologieën. Een aantal van die visies zijn net ook in de Kamer gedeeld. De eerste is een optimistische, instrumentalistische visie. Technologie is dan een instrument waarmee we als mensen onze doelen kunnen bereiken. We zijn vrij in het benutten van deze technologieën en we zetten ze in als ze nuttig zijn voor ons. De tweede visie is een pessimistische, deterministische visie. Technologie is dan niet een instrument, maar een autonome kracht die ons kan gaan beheersen. Wij hebben daar de controle niet meer over, de samenleving is een technisch systeem geworden en wij zijn daarvan het slachtoffer. Maar er is ook een derde perspectief mogelijk, een waarin we niet zozeer de vraag stellen of een technologie goed of fout is, maar vooral de vraag stellen hoe wij ons tot technologie verhouden. De vraag is dan deze: draagt technologie bij aan de mens als verantwoordelijk, vrij en creatief wezen of ondermijnt ze de menselijke waardigheid? Wat zijn de consequenties van technologieën voor het goede samenleven van mensen?

Voorzitter. Het CDA kijkt op deze manier naar digitale technologieën en daarbij zijn voor ons de volgende principes leidend. Allereerst dat ieder mens telt. Digitalisering mag niet tot nieuwe scheidslijnen in de samenleving leiden. Ten tweede mogen digitale technologieën niet de gewone menselijke praktijken verdringen. Als technologie de menselijke waardigheid ondermijnt, de plek inneemt van het gewone menselijke contact, het goede samenleven verdringt en onze democratie ondermijnt, dan moeten we halt houden.

Verkokerde behandeling

Sinds enkele jaren heeft de Tweede Kamer een vaste commissie Digitale Zaken. De brede beschouwing van Henri Bontenbal kwam uit een debat van die commissie. Daarmee is digitalisering, terecht wat mij betreft, hoger op de politieke agenda gekomen. Tegelijkertijd behandelt de commissie niet alle digitale zaken. Digitalisering in de zorg wordt bijvoorbeeld besproken in de commissie VWS, en digitalisering in het onderwijs in de commissie OCW. Dat is de weerspiegeling van een kabinet waarin elk van de bewindspersonen de eigen inhoudelijke portefeuille behartigt, en de staatssecretaris voor Digitalisering naast de eigen dossiers (zoals de voorzieningen van de digitale overheid of de ICT van het Rijk zelf) een beperkt coördinerend mandaat heeft.

Voor een politiek debat over een thema dat alle dossiers raakt (bijvoorbeeld: wat vinden we ervan dat rijgegevens van een elektrische auto, de patiëntengegevens uit een pacemaker of de gegevens van een tractor in handen zijn van private partijen in plaats van mensen zelf?) is daarmee niet makkelijk een arena te vinden.

En dus?

Digitalisering krijgt steeds meer politieke aandacht, en dat is met reden. Het zou mooi zijn als er iets vaker gesproken zou kunnen worden over beleidsdoelen (in plaats van direct vast te willen leggen hoe die in de praktijk behaald moeten worden) en er – naast alle details - ruimte zou zijn voor brede politieke beschouwingen over de digitalisering in alle sectoren en in de samenleving.