De Ministerraad heeft de financiering van de Generieke Digitale Infrastructuur (GDI) op orde gebracht, zo las ik. Fijn dacht ik toen, want als daar niet genoeg geld voor was dan is dat vast niet goed. Maar wat betekent het eigenlijk dat wij de basisadministraties uit het verleden op orde brengen, terwijl de transformatie in de maatschappij als gevolg van nieuwe ontwikkelingen duizelingwekkend snel gaat? Wat betekent dat voor aanpassing aan de nieuwe wereld?

Onze oude infrastructuur uit de tijd van Napoleon past niet meer bij de veranderende wereld. Voorbeelden te over. In de tijd van Napoleon kon je een administratie inrichten met voor iedereen één woonadres. Wel zo eenvoudig. Dat is al lang niet meer zo, en gelukkig volgt de overheid dat. Als je Kamerlid bent en meer dan de helft van de week in een pied-à-terre in Den Haag woont, moet je je daar als inwoner inschrijven. Maar wat als je met je gezin nog een koopwoning in Zeeland bewoont. Mag je dan de hypotheekrente niet meer aftrekken? Gelukkig wel, de Belastingdienst volgt niet letterlijk de basisadministratie in dat geval. Daarom zijn er heel veel definities van adres, of van inkomen.

Een ander voorbeeld. Veel mensen raken zoek als ze zich uitschrijven uit de basisregistratie voor personen. Ze zijn dan, met honderdduizenden anderen, “vertrokken onbekend waarheen”. Voor heel veel overheidszaken is dat lastig, en dus doen we heel erg ons best om die ene administratie op orde te houden. Dat zouden we anders doen in de nieuwe wereld. We zouden dan – bijvoorbeeld als we fraude willen opsporen of juist hulp willen gaan verlenen - online aan allerlei organisaties (UWV, SVB, Gemeente, maar ook bol.com of Wehkamp) vragen “weet jij het adres van xxx ?”. Want in de nieuwe werkelijkheid is de ene administratie niet meer leidend. Google snapt dat, de overheid ook?

Die discrepantie tussen de oude Napoleontische werkelijkheid en de nieuwe wereld is er ook in de zorg. Als een inspectie alleen zou toezien op die zorgondernemers die netjes staan ingeschreven in het Handelsregister zouden heel veel zorgverleners worden overgeslagen. Ambulances die aanrijden op het vestigingsadres in datzelfde Handelsregister van de organisatie die belde lopen het risico dat dat ze niet op het goede adres aankomen (over de kwaliteit van de gegevens dat register stuurde het ministerie van VWS ooit dit rapport aan de Tweede Kamer. Daar kan de Kamer van Koophandel niets aan doen, de administratie is gewoon niet bedoeld om alle zorgverleners en hun typen zorg te registeren).

De frictie tussen de administratieve werkelijkheid en de reële werkelijkheid kan nog bizardere vormen aannemen. Als ouden van dagen wonen in een verzorgingshuis dan hadden ze met een beetje pech last van het feit dat zo’n huis één adres had. Dan werd je gekort op je uitkering vanwege samenwonen. Gelukkig kan nu elk appartement met een douche, toilet en keukentje een eigen adres hebben in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). Probleem opgelost. Tenminste, totdat in het Handelsregister de relatie tussen dat adres en de vestiging van een ondernemer werd gelegd. Toen had elk verzorgingshuis zomaar ineens tientallen vestigingen, in hetzelfde pand. Het werd nog erger toen VWS, onbewust van dit feit, kwaliteitsinformatie ging vragen per vestiging. Per kamer dus, eigenlijk. Gelukkig is dat opgelost, maar toch: de wereld verandert, de administratie blijft. Het had overigens ook leuke bijkomstigheden: elk oudje in zo’n huis was ook even vestigingsdirecteur.

In de transformatie is niets meer zo eenvoudig als het was. Ik heb de Nederlandse identiteit, maar ook een elektronisch identiteitsbewijs uit Estland. PGB-zorgverleners kunnen ondernemers zijn, maar ook privépersonen. We kennen in allerlei wetten tientallen inkomensbegrippen, en vaak met redenen. En net zoveel adresbegrippen. Het heeft geen zin vast te houden aan het gemak van vroeger.

Wat dan wel? In de nieuwe ecosystemen (of platformsamenleving: twee buzzwoorden die ongeveer hetzelfde aangeven) is niemand meer echt de baas. Om uit te vinden wat het meest waarschijnlijke adres van iemand is, of adressen, moet je meerdere bronnen bevragen. Bronnen waar je vaak zelf niet over gaat. Dat vraagt veel meer om partnerschap, vertrouwen en “whole system in the room”. Oude governancebeelden over ketensturing of hiërarchische sturing werken niet meer. Als niemand meer de baas is, dan is de groep de baas. Werken in zo’n netwerk vraagt om vertrouwen en om een basale gedeelde infrastructuur. Een beetje zoals Internet: een set van standaarden, een paar kernen van organisatie maar vooral vertrouwen tussen netwerken. In de digitale wereld bestaat die gedeelde infrastructuur uit wetten (voor privacy bijvoorbeeld, want dat soort waarborgen verwachten we nog van de overheid), uit standaarden (zoals http voor verkeer met webservers of html en css voor de inhoud van websites) en uit voorzieningen (zoals DNS-servers die het internetadres van websites bijhouden). Die sets aan standaarden maken vrije uitwisseling van gegevens en hele nieuwe diensten mogelijk. In een paar jaar tijd heeft Uber meer dan 80% van het marktaandeel van taxiverkeer in de Verenigde Staten bereikt. Met een website en een app, vooral.

Ook in de zorg zie ik een dergelijke nieuwe infrastructuur ontstaan. Het Informatieberaad, bijvoorbeeld, voert netwerksturing uit: niemand is de baas maar samen ontstaat doorzettingskracht. En standaarden als (sorry voor de afkortingen en de abacadabra-taal) HL7/FHIR, REST en oAUTH 2.0 zorgen voor uitwisselbaarheid van gegevens. De opvolgers van Digid, tot slot, maken het mogelijk mensen online toegang te geven.

Terug naar de financiering van de GDI. Dat die geregeld is vind ik een goed teken, want als er geld is dan kan de doorontwikkeling starten. Laten we vooral niet denken dat het mogelijk is problemen op te lossen met meer centrale sturing (dat werkt niet meer als niemand echt de baas is) of wettelijk één administratie voor elk gegeven aan te wijzen. Laten we ons vooral wel realiseren dat de afstand tussen administratie en werkelijkheid weer kleiner moet, maar niet door de werkelijkheid door het hoepeltje van de oude administratie te dwingen. De oplossing, volgens mij, is te komen tot een basale set aan generieke voorzieningen en heel veel wendbare toepassingen die samenwerken; bestuurd door een groep mensen die het samen moeten doen zonder dat iemand echt de baas is. Zodat we niet één adres krijgen, bijvoorbeeld, maar een verzameling van waarschijnlijke adressen, als we een fraudeur op het spoor zijn of hulp willen verlenen aan een gezin dat we niet kunnen vinden. Want dat is de nieuwe werkelijkheid. Ik ben nieuwsgierig wat de Ubers worden van de GDI!

De ontmoeting met Steven Keating vorige week was indrukwekkend. Voor ons stond een gezonde en briljante wetenschapper met een bijzonder verhaal.

Tijdens zijn opleiding deed Steven mee aan een onderzoek, want dat is een manier voor studenten om wat geld te verdienen. Het onderzoek vereiste ook een MRI-scan, waaruit een afwijking in zijn hersenen bleek. Een paar jaar later rook hij af en toe een azijnlucht. Hij realiseerde zich dat in hersenen het reukvermogen dicht ligt bij het gebied waarin een paar jaar eerder een afwijking zat en drong aan op een nieuwe MRI. Het bleek het gevolg van een grote en agressieve tumor. Als wetenschapper dook hij er in. In de weken voor zijn operatie verzamelde hij alle data over zichzelf en zocht en vond veel informatie en een team van artsen dat hem wilde behandelen. De operatie nam hij op video op en ook na afloop bleek hij actief betrokken. Hij deed er alles aan om cellen van zijn eigen tumor te krijgen (ging daar zelfs medicijnen voor studeren) en ontdekte dat er sprake was een genmutatie. De radiologen hielp hij de protonbestraling te optimaliseren. En hij overleefde.

Naast zijn werk houdt hij nu verhalen over de kracht van data bij de aanpak van kanker. Omdat het hem heel veel moeite kostte om zijn eigen data te krijgen roept hij op tot een Hospital Share Button op basis van open standaarden als FHIR.

Zo'n "hospital share button" maken wij in Nederland. Dat doen we in MedMij, maar dan net iets anders. De toegang tot gegevens die hij vraagt realiseren wij, en inderdaad op basis van open standaarden. Maar dat doen we door persoonlijke gezondheidsomgevingen te realiseren, van waaruit mensen hun eigen gegevens kunnen delen of toestemming geven aan anderen om bij hun gegevens bij zorgprofessionals te mogen. Zo maken we mensen baas over hun eigen gezondheid en geven regie op het delen van gegevens die over henzelf gaan. Een "hospital share button on steroids" dus!

Ik moest er ver voor reizen, maar nu weet ik het zeker: we doen iets bijzonders in Nederland en dat noemen we MedMij. Met een groep bestuurders uit de zorg waren we afgelopen week in de Verenigde Staten om de nieuwste ontwikkelingen te leren kennen. Met alle kennisinstellingen en alle startups daar is het "the place to be". De zorgbestuurders die mee waren zijn lid van het Informatieberaad: het overleg van alle sectoren in zorg en ondersteuning (inclusief gemeenten) over informatievoorziening in de zorg.

In de VS zagen we hoe de rol van ICT en data in de zorg snel groter wordt. Op sommige gebieden kunnen systemen al net zo goed of soms zelfs beter diagnoses stellen dan professionals. Door grote hoeveelheden data te analyseren krijgen we snel meer inzicht in gezondheid en ziekten én wordt behandeling veel meer op ons zelf afgestemd.

Dat vergt een infrastructuur waarin data kan stromen, maar daar schort het vaak aan. Dat komt bijvoorbeeld door gefragmenteerde oplossingen, door gebrek aan open standaarden en door gebrek aan een infrastructuur voor uitwisseling. In sommige landen is sprake van één EPD, maar zelfs dan is het lastig. Want zorg is ook preventie, is ook het kunnen toevoegen van eigen metingen en is ook de jeugdsector en ondersteuning door bijvoorbeeld gemeenten. Al die gegevens landen nooit samen in één EPD.

In Nederland doen we daarom iets unieks. We ontwikkelen afspraken, standaarden en voorzieningen waardoor mensen (die we het wettelijke recht hebben gegeven op het elektronisch verkrijgen van hun gegevens) de gegevens bij allerlei professionals die over hen gaan in samenhang kunnen bezien. Ze kunnen alle informatie ophalen in eigen persoonlijke gezondheidsomgevingen, er zelfmetingen aan toevoegen en delen met bijvoorbeeld artsen voor een second opinion of met onderzoekers voor een specifiek onderzoek.

Het afsprakenstelsel dat dat regelt noemen we MedMij. Het bestaat uit afspraken (bijvoorbeeld over recht op toegang), uit open en interoperabele standaarden (bijvoorbeeld voor betekenis van begrippen of de wijze waarop gegevens uit een bron van een zorgprofessional kunnen worden opgehaald) en uit voorzieningen (bijvoorbeeld voor identificatie en authenticatie, voor het toetsen of toestemming is gegeven om te delen en om te weten welke professional gegevens over iemand heeft). Dat ontwikkelen we ook nog eens vanuit mensen zelf gedacht, dus wordt de beweging getrokken door de Patiëntenfederatie. In het Informatieberaad spreken alle sectoren in de zorg af dat ze hiermee gaan werken.

MedMij kan alleen werken als er een basisinfrastructuur is waarop anderen kunnen voortbouwen en diensten kunnen leveren. Waaruit die bestaat? Daarover later meer. Veel van de standaarden die ervoor nodig zijn bestaan al, of zijn in ontwikkeling. Kijk bijvoorbeeld maar eens naar de demo van een Patient-Centered EHR van Michael Chen and Adrian Gropper.

Eén ding weet ik nu zeker: we zitten op een weg die kan werken, die mensen baas maakt over hun eigen gezondheid én die kan leiden tot innovatie in de zorg en allerlei nieuwe diensten.

Vandaag waren we in het Beth Israel deaconess medical center. Een ziekenhuis dat geen gebruik maakt van een EPD van een externe leverancier maar van eigen software. Voor weinig geld zelfs, maar 2% van het totale ziekenhuisbudget. Daar maken ze ook nog eens hele mooie apps voor, zodat patiënten afspraken kunnen maken, hun eigen data overal kunnen zien, correcties kunnen maken en veel meer.

Ook de artsen die we spraken waren enthousiast. Hun administratieve last was veel lager dan in andere ziekenhuizen, zeiden ze. Dat is waarom artsen zelfs overstappen van andere ziekenhuizen naar het Beth Israel. Ze waren zo betrokken dat er artsen zijn die 's avonds programmeren om de apps te verbeteren.

Wat maakt dat dat kan? Bijvoorbeeld dat in de VS artsen niet direct starten met geneeskunde, maar eerst een andere studie doen. Computer science bijvoorbeeld. Ook voor andere artsen bestaan ICT-opleidingen. Ik ken ook in Nederland artsen met kennis en interesse voor eHealth en ICT. Maar zo gewoon en gewaardeerd als hier is het in Nederland zeker niet.

Hoe brengen we die werelden in Nederland samen? Ik ben nieuwsgierig naar jullie ideeën!

We zijn weg uit Orlando en op weg naar Boston. Weg uit de drukte van HIMSS waar een van de buzzwoorden "platform" was. Het woord zong rond, omdat eigen datasilo's die niet open zijn niet meer werken en bedrijven op zoek zijn naar oplossingen daarvoor.

Veelbelovende ontwikkelingen in de zorg vragen om het bij elkaar brengen van veel data. Bijvoorbeeld om er uit te leren en zo mensen persoonlijkere behandeling te kunnen geven. Daarvoor moet data beschikbaar zijn van grote groepen mensen (op basis van privacy by design natuurlijk!) en moeten mensen zelf hun data ter beschikking kunnen stellen aan nieuwe diensten (lijkt me bijvoorbeeld als chronisch zieke heel mooi: een dienst die nieuwe ontwikkelingen in de gaten houdt en op jouw situatie toegesneden adviezen geeft). Die disruptieve nieuwe toepassingen vragen om open koppelvlakken en open standaarden.

Logisch dus dat bedrijven als Philips pleiten voor open infrastructuren. Alleen dan kunnen data gaan stromen en uit hun silo's komen. Er moet sprake zijn van een "open platform", hoorden we vaak.

Woorden leiden tot beelden en dat is bij het woord "platform" net zo. Het is een woord dat al snel leidt tot voorstellingen van een infrastructuur van kabels en software. Maar is het dat ook?

De kern, voor mij, is dat er een basis is die het mogelijk maakt om zorginformatie te laten stromen. Tussen professionals, met mensen en met nieuwe diensten die mogelijk worden door gebruik van big data. Die basis is maar heel beperkt fysiek. Het gaat vooral over standaarden (voor fysieke infrastructuren, maar ook voor processen, betekenis van begrippen, etc.), over governance, over bekostiging. Bijvoorbeeld de afspraak om FHIR en IHE te gebruiken of afspraken over veilige communicatie. Die afspraken moeten met doorzettingskracht in het Informatieberaad worden afgesproken.

Natuurlijk zijn er ook infrastructurele voorzieningen nodig. Welke precies, dat zullen we stap voor stap moeten bepalen. Bijvoorbeeld een "welke zorgverlener heeft gegevens over mij?"-voorziening, infrastructuren voor identificatie zoals UZI voor professionals en Digid voor burgers en manieren om toestemming tot het delen van gegevens vast te leggen en vast te stellen. Voor elk van die voorzieningen zullen we na moeten denken over de architectuur, de governance, de bekostiging.

Dat nu is precies wat MedMij voor mij is: een afsprakenstelsel over standaarden waarin ook wordt afgesproken welke generieke voorzieningen we gebruiken, hoe we die besturen, betalen, etc. Dat is best ingewikkeld om uit te leggen.

We hebben afgelopen dagen afgesproken dat we dat gaan proberen te beschrijven en te visualiseren. Want de beweging naar regie op gezondheid van mensen en dus regie op gegevens start met een gezamenlijke visie die mensen motiveert en bindt en met een gezamenlijke taal. Een taal die leidt tot een gedeeld beeld en minder spraakverwarring.

Wie helpt mee beschrijven en visualiseren? En welke onderdelen van het "platform" zien jullie?

Vandaag op de HIMSS sprak Karen DeSalvo met ons. Tot voor kort was ze National Coordinator for Health Information Technology. We vroegen haar wat ze zou doen als ze nog even door kon gaan. Het eerste wat ze zei was "have patients own their data".

Het concept van de patiënt als eigenaar van eigen gegevens leidt ook in Nederland soms tot ingewikkelde gesprekken. Ik denk dat om daaruit te komen "zeggenschap" een betere term is. Zorginformatie zal immers altijd op veel plekken beschikbaar zijn. Een professionele samenvatting zal bijvoorbeeld zowel bij de zendende specialist als de ontvangende huisarts in een dossier zitten. Beide zijn verantwoordelijk voor een compleet dossier. Net zo goed als de patiënt het elektronisch moet kunnen ophalen en kunnen opslaan maar niet zomaar moet kunnen aanpassen.

Veel wezenlijker dan "eigendom" is het recht van mensen om hun eigen informatie digitaal te verkrijgen en er zeggenschap over te hebben. Zodat ze het kunnen gebruiken en delen als ze willen. Bijvoorbeeld om samen met een patiënten met soortgelijke aandoeningen data te verzamelen en van te leren. Of om vanuit de eigen persoonlijke gezondheidsomgeving toestemming te geven voor onderzoek op de eigen gegevens.

Ik denk dat spreken over zeggenschap het debat over eigendom van zorggegevens kan helpen. Die zeggenschap zorgt er voor dat mensen meer regie op gegevens over henzelf krijgen en daardoor ook meer baas over hun eigen gezondheid worden. En daar doen we het uiteindelijk voor!

"De patiënt centraal", ik hoor het vaak deze dagen op de HIMSS. Ook thuis, in Nederland, gebruiken we die woorden vaak, met goede bedoelingen.

Toch heb ik er moeite mee. Ik vraag mensen vaak om zich bij die woorden een beeld te vormen. Meestal zien ze dan een patiënt in het midden van professionals. Een beetje neerbuigend soms zelfs. Bevoogdend ook.

Wat als we het zouden herformuleren naar "denken vanuit mensen"? Vanuit professionals, vanuit patiënten. Ons echt verplaatsen (tot slot zijn we vaak zelf ook patiënt), luisteren naar hun ervaringen en verhalen. "Patients included" zijn in alles wat we doen. Jammer dat de HIMMS dat nog niet is. Wij hebben ons voorgenomen dat bij volgende bijeenkomsten in Nederland wel te doen!

Ik wil denken vanuit mensen, jij?

Gisterochtend, hier in Orlando tenminste, sprak Erik Gerritsen enkele honderden Nederlandse bezoekers van de HIMSS toe. Hij schetste de richting van het Informatieberaad in het verbeteren van de ICT in de zorg. Grote stappen, aldus Skipr. En dat zijn het zeker. Toch heb ik een aantal aanvullingen op hun artikel.

Ja, we zetten grote stappen. De komende tijd zullen we telkens onderdelen van het informatiestelsel in de zorg verder invullen. Ook de vele standaarden die daarvoor nodig zijn. Binnen sectoren voor registratie, bijvoorbeeld. Of voor overdracht, bijvoorbeeld van medicatiegegevens. Omdat het om veel afspraken gaat die soms ook nog ontwikkeld moeten worden vergt dat een lange adem. Stap voor stap, maar wel telkens met impact. Zodat, zoals we afgesproken hebben, mensen over enkele jaren in hun eigen persoonlijke gezondheidsomgevingen hun eigen gegevens in samenhang kunnen bezien. Daarom vullen we bijvoorbeeld het MedMij afsprakenstelsel stap voor stap met de standaarden en afspraken die daarvoor nodig zijn.

In het Informatieberaad van maart spreken we over de manier waarop we dat de komende jaren samen doen. Die afspraken zijn inderdaad vrijwillig maar niet vrijblijvend. Alle deelnemers in het informatieberaad spreken af te doen wat ze kunnen om te zorgen dat de afspraken die nodig zijn tot stand komen, dat ze worden geïmplementeerd en dat op gebruik zal worden toegezien. Beroepsgroepen helpen standaarden ontwikkelen, sectoren helpen hun leden die ook in te voeren, verzekeraars gebruiken hun mogelijkheden en VWS zet de instrumenten van beleid, NZA, Zorginstituut en IGZ in. Ook zullen we samen kijken of we een manier kunnen vinden, zoals bij King voor gemeenten of SION in het onderwijs, om meer implementatiekracht te krijgen.

De beweging die we inzetten werkt namelijk alleen als we het samen doen, niet met macht van bovenaf. Wij noemen dat doorzettingskracht. Dat is de gezamenlijke kracht van iedereen die een rol speelt en impact kan hebben in de zorg. Ook de ICT industrie is daar hard voor nodig. Niet alleen voor implementatie, ook om samen te komen tot afspraken die werken. Maar wat wel waar is: om data in de zorg - met behoud van privacy - te laten stromen tussen professionals en met mensen is het nodig dat systemen open zijn. Dat er geen barrières voor uitwisseling zijn en dat locked-in situaties verdwijnen. Maar ik ben er van overtuigd dat dat gaat gebeuren, omdat het in ieders belang is.

Tot slot: die 14000 initiatieven, dat is een foutje Skipr. Dat moesten de 14000 bezoekers zijn aan de activiteiten in de eHealth-week.

Vandaag tijdens de Himss sprak Mark Wolff van het SAS Institute. Ergens in zijn verhaal stelde hij dat privacy een bedreiging is voor het "greater good". Want, zo zei hij, door gegevens te delen kunnen we de zorg verbeteren en sterfte reduceren. Ik voelde me bezwaard. Want ik vind privacy een waarborg die wel van groot belang is. Voor vertrouwen bijvoorbeeld, maar ook als belangrijke waarde in de samenleving.

Maar is het wel waar? Ik schreef daar al eerder over, vanuit het perspectief van de patiënt. Terloops noemde ik daar de Personal Health Train. Zou hij dat kennen, bedacht ik. Wat als we niet data delen maar vertrouwde algoritmen binnenlaten, hoe ver zou je dan komen?

Of, zoals ze zelf zeggen: "The key concept behind PHT is to bring research to the data rather than the classical solution of bringing data to the research."

Ik ben zo nieuwsgierig dat ik binnenkort zelf ga kijken. Is het echt minder nodig om data samen te brengen om toch conclusies te kunnen trekken? Is het echt mogelijk om "fair-data" te halen uit tamelijk gesloten systemen in de zorg?

Voordat ik ga ben ik nieuwsgierig naar jullie mening!

Vandaag is mijn eerste dag op de HIMSS, het congres van de Healthcare Information and Management Systems Society waar veertigduizend mensen elkaar ontmoeten. Later meer over mijn ervaringen.

In het vliegtuig hier naartoe las ik veel bij. Zo las ik een rapport over Snomed CT als universele koppeltaal. In "Assessing SNOMED CT for Large Scale eHealth Deployments in the EU" wordt een lans gebroken voor stappen daar naartoe. Ik begrijp dat, want spraakverwarring ligt op de loer als er zoveel verschillende talen gesproken worden met evenzoveel standaarden daarvoor. En spraakverwarring in de zorg kan letterlijk dodelijk zjin.

Maar is het perse nodig om tot één Esperanto voor de zorg te komen? En kan dat eigenlijk wel? Want zorg is tegenwoordig ook sociaal domein, is ook onderwijs, is ook preventie. Die domeinen kennen allemaal hun eigen talen.

Er is wel een aantal talen in de zorg waar veel andere talen op te "mappen" zijn. Dat is belangrijk, want afstemming van de betekenis van begrippen over sectoren heen is echt cruciaal. Het afgelopen Informatieberaad werd ik enthousiast over een voorbeeld daarvan: de mapping tussen Omaha en Snomed. Door die mappingen kunnen zorgsectoren aan elkaar gekoppeld worden. Snomed kent al zoveel mappingen dat het een belangrijke bron van koppeling zal zijn.

Maar zelf heb ik de neiging radicaal vanuit regie vanuit mensen zelf te denken. Ik droom van persoonlijke gezondheidsomgevingen die een of meer talen spreken. Voor medicatie bijvoorbeeld, of voor vaccinatie. En die dan tegen het systeem van de professional zeggen "ik spreek taal A en B en ik wil graag mijn medicatie zien in één van beide talen". Dat kan ook al beginnen, op dezelfde manier waarop Blue Button startte in de VS, met ongestructureerde gegevens. "Ik spreek PDF(a), mag ik al mijn gegevens graag elektronisch ontvangen?".

Mijn hele dossier elektronisch ontvangen, dat is een mooi begin! Regie op gezondheid vraagt immers om regie op gegevens. Persoonlijke gezondheidsomgevingen maken dat mogelijk. Het MedMij afsprakenstelsel zal de standaarden vastleggen voor opname van gegevens in die persoonlijke omgevingen. Talen in de zorg moeten vooral vertaalbaar zijn tot die MedMij-standaarden en zo leiden tot begrijpelijke, samenhangende en gestructureerde informatie voor mensen.

Of vind je dat ik het verkeerd zie?